|
|
In deze conjunctuur nu maakt het digitale geld zijn opwachting. En de
periodevorming is duidelijk. Daar waar de komst van het door de Staat geslagen,
in omloop zijnde geld overeenkomt met het begin van de alfabetische wereld,
daar waar het bankbiljet (eveneens uitgegeven door de Staat, die de waarde
ervan garandeert) pas tot bloei kan komen als bekroning van het tijdperk
van de boekdrukkunst, en daar waar het veralgemeende gebruik van de cheque
wijst op een nieuwe macht van de banken wat betreft het beheer van de geldvoorraden
en het krediet (m.a.w. het creëren van geld), wordt het elektronisch
geld het voor de hand liggende medium van het computertijdperk en de ogenblikkelijke
elektronische overdracht van gedigitaliseerde informatie. Al bij al is de
geschiedenis van het betaalmiddel dus een overgang van het materiële
naar het analoge en van het analoge naar het digitale. De rol van de Staat
in deze evolutie is aan verandering toe. Misschien dat de Staat niet langer
geld moet aanmaken dat concreet kan circuleren
|
(het belang van de bankbiljetten
neemt af, we kunnen - bijna - zonder), maar dat zij nog alleen (maar hoe?)
een naam, een stempel, een merk, een logo, een titel moet vrijwaren, namelijk
de monetaire maateenheid.
De roes van het virtuele, de vrees voor de niet-inwisselbaarheid, de ontzetting over wat nog louter conventie is (met tekens waarvan de waarde uitsluitend afhangt van een gemeenschappelijk geloof in die waarde). Een piramide van onderlinge vertrouwensrelaties, een (chip)kaartenhuisje van wederzijdse kredieten... Maar tenslotte kunnen we dezelfde bedenkingen maken bij de betekenis die de taal overbrengt. De fiduciaire structuur waarop elk netwerk van relaties tussen personen berust en het virtuele karakter van elke communicatie en bijgevolg van elke maatschappelijke realiteit nemen toe met de dag. Met alles wat dat impliceert aan risico's en onberekenbaarheid: instorting van de vertrouwenspiramide, bankroet van het wederzijdse krediet. -->
|
one back |
|
next part |
|